







Study with the several resources on Docsity
Earn points by helping other students or get them with a premium plan
Prepare for your exams
Study with the several resources on Docsity
Earn points to download
Earn points by helping other students or get them with a premium plan
Community
Ask the community for help and clear up your study doubts
Discover the best universities in your country according to Docsity users
Free resources
Download our free guides on studying techniques, anxiety management strategies, and thesis advice from Docsity tutors
Maandblad voor de Faculteit der Geesteswetenschappen UvA: jaargang 25, nummer 1 (September 2016)
Typology: Essays (university)
1 / 13
This page cannot be seen from the preview
Don't miss anything!
Faculteit der Geesteswetenschappen
Kersverse decaan FRED WEERMAN spreekt over zijn rol als dirigent van de faculteit
Cultuurhistoricus NATALIE SCHOLZ over de politieke betekenis van de Volkswagen
GEERT MAK ervoer de
historische sensatie in het
familiehuis van Jan Six.
‘Man, je werd gewoon
onder stroom gezet.’
HOOFDREDACTIONEEL INHOUD TEKENING
DE ODE
alleen zijn (^21)
ESSAY
challenges (^20)
UITGELICHT
in Amsterdam (^16)
Historische tijden
‘Je voelt aan je water dat dit historische tijden zijn’, vertelde Geert Mak ons tijdens het interview over zijn nieuwe boek (pagina 8). Gedurende het onderzoek voor De levens van Jan Six ervoer Mak een gevoel van herkenning met de eerste Jan Six (1618-1700), omdat Six net als wij in een tijd van een paradigmawisseling leefde. Volgens Mak staat ons huidige paradigma van de Verlichting op losse schroeven en schuiven mensen als Donald Trump de diepste beginselen ervan terzijde.
Tegenover dit soort krachtvelden ervaren wij bij Babel regelmatig het gevoel van machte- loosheid. Gelukkig ziet onze nieuwe decaan van de Faculteit der Geesteswetenschappen Fred Weerman in de grote maatschappelijke debatten en crises van dit moment het belang van de geesteswetenschappen. In het kennismakingsgesprek op pagina 14 steekt Weer- man ons FGw’ers een hart onder de riem: ‘Het duiden wat er aan de hand is, vraagt om kennis die bij ons aanwezig is en zich hier kan ontwikkelen.’ Wij kunnen zowel als faculteit als individueel een verschil maken. Juist in tijden van crises zijn de geesteswetenschappen extra belangrijk.
Toch maakt dit het leven ten tijde van een paradigmawisseling nog altijd niet even makkelijk. Dus, nieuwe en oude studenten van de FGw, laat je stem dit jaar extra luid horen, maar pak ook af en toe de rust die je verdient. Probeer zo nu en dan de drukte te ontlopen, zoals acteur Eelco Smits. Hij zoekt zijn rust in het alleen zijn en trekt daarvoor naar Scan- dinavië. Daar in de natuur voelt hij de ultieme vrijheid en doet hij inspiratie op (pagina 21).
Voor diegenen die door studiedrukte geen tijd hebben voor een bezoek aan Scandinavië staat ook dit jaar Babel weer klaar. Met ons als nieuwe hoofdredacteuren en onze frisse beeldcoördinator Anne Posthuma, gaan wij dit jaar alweer de 25ste^ jaargang van Babel voor jullie verzorgen. Het zijn inderdaad historische tijden.
Vincent Smit en Kim Visbeen
Babel 3
Beeld /// Anne Posthuma
Beeld /// Bob Foulidis
BROOD OP DE PLANK
historicus na zijn studie geschiedenis 06
September 2016
September 2016 7
'I
k zit mezelf ineens onwijs te psychologiseren: ik wilde niet promoveren, ik hoef niet zo nodig voor een krant te schrijven.’ Stilte van inzicht. ‘Ik denk dat ik niet ik zo van structuren houd.’ Inderdaad, Schumacher doet de dingen op zijn eigen manier. Niet omdat hij nou zo nodig tegendraads wil zijn; de conclusie die hij trekt lijkt hem zelf ook enigszins te overrompelen. Zijn studie- en carrièrekeuzes maken echter duidelijk dat Schumacher met enige regelmaat buiten de gebaande paden treedt.
Afgelopen februari bracht de zelfstandig historicus zijn boek Mau en Gerty. Een Joodse liefdesgeschiedenis tussen volksverhuizingen en wereldoorlogen uit. Als freelance historicus was Schumacher aan het begin van zijn project druk bezig met fondsenwerving: gedoe dat een promovendus in zekere zin wordt bespaard. Grijnzend: ‘Ik sluit niet uit ooit een proefschrift te schrijven: het is een mooie manier om een boek te financieren.’ Schumacher voelde zich na een bachelor en onderzoeksmaster Geschiedenis echter weinig aangetrokken tot de academische wereld. ‘Ik vind de universiteit niet zo’n inspirerende omgeving. Dat ligt aan verschillende dingen: aan wat ik interessant vind, aan mijn karakter. Dat ik die academische ambitie niet echt had, vonden mijn docenten raar en ik geloof ook een beetje storend. Ik zag het niet zitten om vier jaar lang vijf dagen in de week met één onderwerp aan de slag te gaan.’ Komt het schrijven van een boek niet min of meer op hetzelfde neer? Schumacher beaamt dit lachend. ‘Maar’, voegt hij toe, ‘tijdens het schrijven van dit boek voelde ik me onafhankelijk.’
De vrijheid die Schumacher lief is, betreft niet zozeer de onderwerpen van zijn onderzoeken. ‘Aan de universiteit worden inhoudelijk gezien heel interessante teksten geschreven, maar ze zijn qua vorm zo voorspelbaar. Je wordt als student niet geleerd wat je met stijl kunt doen. Er is geen aandacht voor het feit dat je de lezer kunt pakken, dat je hem iets kunt laten voelen. Zelf vind ik dat een waardevol middel om in te zetten tijdens het beschrijven van het verleden. Bij mij gaat geschiedenis pas leven als ik lees wat gebeurtenissen voor gewone mensen betekenden. Als er op topniveau iets werd besloten, wil ik weten wat er onder aan de ladder werd gevoeld. En om inzichtelijk te krijgen wat mensen meemaakten, kun je gebruikmaken van literaire middelen.’ In de tijd die Schumacher niet in de archieven spendeerde, ontwikkelde hij zijn schrijven tijdens andere werkzaamheden. ‘Kennissen van mij begonnen Cineville en ze zochten iemand om voor hen te schrijven. Sindsdien doe ik filmjournalistiek werk, wat heel leerzaam is. Ik spreek veel regisseurs en vraag hen dan naar de kleine keuzes die ze gemaakt hebben. In een film heb je heel weinig ruimte om een verhaal te vertellen: je moet heel gedoseerd informatie loslaten, wat ik interessant vind.’ Schumacher stopt en overdenkt wat hij zojuist heeft gezegd. Dit komt vaker voor tijdens het gesprek. De historicus lijkt telkens na te gaan of zijn woorden recht doen aan dat wat hij bedoelt. Typerend voor de verhalenverteller die op zoek is naar harmonie tussen vorm en inhoud?
Schumacher is de komende tijd nog niet klaar met vertellen. ‘Nadat mijn boek werd uitgebracht, was ik wel gesloopt. Maar toen ik meer rust en ruimte had, merkte ik dat ik best ambitieus ben. Ik wil eigenlijk wel meer boeken schrijven.’ En dat wil hij ondanks de bijkomende onzekerheden wederom als freelancer doen. ‘Ik ken bijna niemand van mijn leeftijd die een vaste baan heeft.’ Op de inmiddels vertrouwde, peinzende toon: ‘Een vast contract, ik denk daar niet echt over na. Als ik moet kiezen tussen werk dat ik leuk vind en werk dat goed betaalt, kies ik voor het eerste.’ We komen overeen dat het één het ander natuurlijk niet hoeft uit te sluiten. Schumacher, opgewekt: ‘Ja, ik zou wel een bestseller willen schrijven. Dan zou ik op vakantie naar Thailand kunnen: ook leuk.’
Vrij in het verleden
Tekst /// Jetske Brouwer Beeld /// Anna Berkhout
Erik Schumacher 1983 Studie Bachelor Geschiedenis aan de UvA Onderzoeksmaster Geschiedenis aan de UvA Afstudeerjaar 2012 Werk Zelfstandig historicus en journalist Salaris €1500 netto per maand
BROOD OP DE PLANK
6 Babel
HET INTERVIEW
Jan Six en de
dorpsschoolmeester
van Nederland
Jan Six en de
dorpsschoolmeester
van Nederland
8 Babel
kend hebben leren schrijven. Maar in Nederland heb je ze ook steeds meer. Zo ben ik een groot bewonderaar van Auke van der Woud. Hij combineert historie heel knap met essayistiek. Dat wil niet zeggen dat dergelijke boeken ook daad- werkelijk beter zijn hoor. De echte weten-
schappelijke geschiedschrijving vind ik ont- zettend belangrijk. Ze moeten naast elkaar bestaan. Over die mopperende academische his- torici heb ik, in een aanval van onbescheidenheid, ook wel eens gedacht: het is dankzij In Europa en De eeuw van mijn vader dat jullie zo’n tien à vijftien
studenten meer in jullie collegezalen hebben.’
HET INTERVIEW
September 2016 9
Het nieuwe boek van Geert Mak De levens van Jan Six ligt sinds 25 augustus in de winkels.
HET INTERVIEW
G
eert Mak ontmoette Jan Six X van Hillegom een aantal jaar geleden in ‘het Amsterdamse’. Het huidige hoofd van de oude Amsterdamse patriciërsfamilie die in de negentiende eeuw tot de Nederlandse adel ging behoren, nodigde de geboren Vlaardinger uit om een kijkje te nemen in het familiehuis aan de Amstel, waarvan Mak al eerder kennis had genomen: ‘Het behoort tot de geheimpjes van Amsterdam dat er zo’n bijzonder huis aan de Amstel staat. Ik was een van de laatste bezoekers voordat het huis gerestaureerd werd en ik werd volkomen verpletterd toen ik binnen was. Wat lag daar een hoeveelheid aan kunst! Niet alleen schilderijen, aquarellen en etsen, maar ook talloze gebruiksvoorwerpen uit het verleden. Die Sixen zijn echt idiote bewaarders en verzamelaars geweest.’
De ervaring van een direct en onmiddellijk contact met het verleden werd door Johan Huizinga de ‘historische sensatie’ genoemd. Ervoer Mak niet iets dergelijks daar aan de Amstel? ‘Historische sensatie? Man, je werd gewoon onder stroom gezet! Zoiets maak je zelden zo sterk mee. Zo trof ik in een brief een passage aan waarin melding werd gemaakt van een soort spelletje ganzenbord waarmee de kleine Sixjes aardrijkskunde leerden. En toen vond ik in het archief plots dat spelletje.’
Met een aanstekelijk enthousiasme brengt Mak de ene na de andere anekdote op, moeiteloos laverend tussen heden en verleden. Kenmerkend voor zijn stijl is de verhouding tussen het kleine en het grote, de biografie en la grande histoire. ‘Inzoomen en uitzoomen doe ik al jaren,’ vertelt Mak. ‘Daar ben ik mee begonnen toen ik de geschiedenis van het huis beschreef waar ik in 1992 woonde. Die geschiedenis ging symbool staan voor de geschiedenis van heel Amsterdam. Maar andersom werken is af en toe ook belangrijk: soms moet eerst de context geschetst worden alvorens je in kan zoomen op het individu.’
Een ander handelsmerk van Maks geschie- dschrijving is de associatie tussen het heden en het verleden. ‘Soms is zo’n vergelijking echt onvermijdelijk. Neem nou de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de achttiende eeuw. Die zakte als een pudding in elkaar. Wat er nu in Europa gebeurt, doet daar heel erg aan denken. Met dit boek heb ik een reis gemaakt met de familie Six en tijdens die reis werd ik opeens weer socialistisch. Ik besefte me dat het gelijkheidsideaal toch wel een
groot goed is. Tegelijkertijd kreeg ik respect voor die familie die zo trouw was aan zowel voorouders als nageslacht. De verantwoordelijkheid die zij voor verschillende generaties voelden was voor hen doodnormaal. Nu is dat niet altijd meer het geval.’ Mak voegt later toe dat hij uitkijkt voor moralisme in zijn geschiedschrijving. ‘Ik heb soms mijn oordelen, maar ik realiseer me dat ik een toeschouwer ben in een publiek dat kijkt naar een stuk waarvan ze het einde al kent. Dat maakt een oordeel goedkoop.’
Eenmaal op stoom gekomen, kunnen wij Mak nauwelijks beteugelen. In lange en boeiende monologen spreekt Mak over machtswellustige regenten, een calvinistisch kalifaat, Marine Le Pen om vervolgens weer uit te komen bij Jan Six I, de zeventiende-eeuwse koopman-regent. ‘Met de eerste Jan Six had ik een gevoel van herkenning, omdat hij in een tijd leefde van een paradigmawisseling. Mannen als zijn schoonvader Nicolaes Tulp en Jan Swammerdam deden allerlei interessante ontdekkingen; er was echt een nieuwe tijd aan de gang, maar niemand wist hoe en wat. Ook nu zitten we in een fase waarin we wisselen van paradigma. Ons paradigma van de Verlichting staat op losse schroeven. Wat er voor in de plaats komt kan ik niet zeggen, zoals ook Jan Six dat niet wist toentertijd, maar je voelt aan je water dat dit historische tijden zijn.’
Dat lijkt te impliceren dat er ook minder historische tijden bestaan. Mak noemt als voorbeeld de jaren zeventig en tachtig waarin wel wat gebeurde, maar er geen sprake was van de politieke onzekerheid waar Europa nu mee te kampen heeft. ‘De internationale verhoudingen waren duidelijk, het electoraat was vast en stabiel. Nu is er instabiliteit en dat maakt de mensen onrustig. In de jaren zeventig was het ook niet mals hoor – je had de Molukse treinkapingen, de grote aanslag in Bologna en wat die Ieren ook allemaal uitvraten onderling... Maar al die zaken hadden niet dezelfde impact als wat er nu gebeurt. Frankrijk is bezig om grondrechten in de ijskast te zetten en Donald Trump schuift de diepste beginselen van de Verlichting – vrijheid, gelijkheid en broederschap – terzijde en verheft het idee van ongelijkheid ten hemel.’
Mak wordt feller en zijn emoties nemen toe. Geestdriftig trekt hij van leer tegen degenen die de Verlichtingsidealen bevechten, het opgeleefde romantische nationalisme en onderwijzers die alleen nog maar aan de Citotoets denken. Met een uitsmijter van jewelste (‘Wij leven in een perversie van de Verlichting!’) beëindigt hij tot slot zijn pleidooi voor een hernieuwde waardering van de Verlichting. Maar hoe beziet hij het feit dat de Verlichting een Westers product is? Mak: ‘Je ziet mensen vanuit de hele wereld naar Europa trekken vanwege diens idealen. En ondanks de
fouten van de Verlichting denk ik dat democratie, het oog voor minderheden en de rechtsstaat verworvenheden zijn die de moeite waard zijn.’
Mak ziet het niet als zijn taak om als journalist en historicus de Verlichtingswaarden te verspreiden. Tegelijkertijd lijkt hij zich wel degelijk bewust van een bepaald soort verantwoordelijkheid. ‘Ik zie mezelf als de dorpsschoolmeester van Nederland. En dat is een enorme luxe, hoewel ik ook moet uitkijken: er wordt veel gewicht aan mijn woorden gehangen, terwijl ik ook maar wat probeer. Ik ben net zo goed als ieder ander aan het zoeken.’
Dat ‘geprobeer’ heeft van Mak een van de best verkopende auteurs van historische boeken in ons taalgebied gemaakt. Zijn roem reikt inmiddels tot ver over de landsgrens. Anders dan andere auteurs rijgt Mak niet de droge feiten aaneen, maar schrijft juist heel sferisch, tegen het journalistieke aan. Soms wordt hem verweten dat hij te eendimensionaal schrijft en de geschiedenis simpeler laat voorkomen dan ze in wezen was. ‘Dat was de kritiek bij Een kleine geschiedenis van Amsterdam. Daar legde ik bijvoorbeeld nog even uit wie Willem van Oranje was. Dat was nodig omdat het boek oorspronkelijk was geschreven voor Penguin Books, dus voor een internationaal publiek. Maar ook voor de Nederlanders bleek zo’n benadering een gat in de markt te zijn. Iedereen hield zich groot en zei: “Ja natuurlijk, Willem van Oranje, dat weten we wel”. In werkelijkheid hadden veel lezers op school ook maar wat zitten slapen, ze wisten er weinig tot niets van. Ik kan het iedere historicus aanraden om met wat kleine ingrepen een verhaal toegankelijk te maken. Veel historici weigeren dat, ze tikken honderden voetnoten en plechtigheden neer om de show te stelen bij vakgenoten. Zodra ze dat vanaf hun pensionering niet meer hoeven, schrijven ze ineens de prachtigste boeken. Sommige studies zijn echt alleen bedoeld voor vakgenoten, heel nuttig, maar niet voor een breed publiek. Maar er zijn ook nog altijd historici die simpelweg te lui zijn om na te denken over hoe ze het grote publiek kunnen bereiken. Het gaat hen om hun status onder vakgenoten, die ze hoog willen houden.’
Volgens Mak heeft de academicus te lang in zijn ivoren toren geleefd en is de tijd rijp dat hij eruit komt. ‘Nederlandse academici zouden eens naar de Angelsaksische wetenschappers moeten kijken. Britse historici zijn bijvoorbeeld hartstikke goede geschiedwetenschappers, die bovendien uitste-
WE LEVEN IN EEN
PERVERSIE VAN DE
VERLICHTING
IK BEN NET ZO GOED
ALS IEDER ANDER AAN
HET ZOEKEN
ESSAY
12 Babel
L
ouis-Ferdinand Céline beschrijft in Reis naar het einde van de nacht (1932) een wereld verstoken van hoop. Zijn hoofdpersonage, Ferdinand Bardamu, stuit tijdens zijn omzwervingen aan het westfront van de Eer- ste Wereldoorlog, in koloniaal Afrika, in Fordfabrieken in de Verenigde Staten en in de achterstandswijken van Parijs niets dan verderf en ellende aan. Alles en iedereen in het boek moet het dan ook ontgelden. Het overweldigende pes- simisme ontnam mij iedere zin tot lezen. Toen ik me, net iets over de helft van het boek, door de zoveelste pessimistische tirade had geworsteld, stond ik abrupt op en gooide het boek instinctief in de prullenbak. Wat een opluchting!
Pessimisme is een gevierd onderwerp in de Franse literatuur, denk aan schrijvers als Baudelaire (Les Fleurs du mal), Victor Hugo (Les Misérables), Jean-Paul Sartre (La Nausée), Albert Camus (La Chute) en Françoise Sagan (Bonjour tristesse). De huidige vaandeldrager is Michel Houellebecq in wiens boeken lamlendige, gedeprimeerde, seksueel gefrustreerde paria’s centraal staan. Werken waarin personages gebukt gaan onder de zwaarte van het be- staan genieten ongekende populariteit in Frankrijk. Pessimistische literatuur vindt haar ideale klankbord in de Franse bevolking.
Dit jaar weidde Wilfred de Bruijn een aflevering van zijn serie Op zoek naar Frankrijk aan ‘het verdriet van Frankrijk’. Hierin vertelt hij dat Fransen Europa’s grootgebruiker zijn van antidepressiva en nog pessimistischer zijn over de toekomst dan Afghanen en Irakezen. Ik ondervond dit aan den lijve in Parijs waar ik een semester aan de Sorbonne studeerde. In afgezwakte vorm kon ik hier nog iets van de sfeer van Célines boeken proeven. Het Nederlandse klagen viel in het niet bij het Franse raler. De oorzaak van deze negatieve grondhouding is, naar mijn idee, een onbewust collectief gedeeld cultuurpessimisme.
Aan de basis van dit pessimisme staat het (te) grote Franse ego. Het land was eeuwenlang het lichtende voorbeeld voor de wereld. Tot en met diep in de 19e eeuw werd door de culturele en politieke elite van Europese landen Frans gesproken. De waarden van de Franse Revolutie, liberté , égalité , fraternité , waren volgens de Fransen universele waarden en zouden verspreid moeten worden over de gehele mensheid. Geen zelf respecterende natie zou de ‘Verklaring van de rechten van de mens en burger’ niet overnemen. Frankrijk was de bakermat van de Europese beschaving.
Niet lang na de revolutie werd Frankrijk het meest machtige land van de wereld. Napoleon Bonaparte’s Grande Armée behaalde overwinning na over- winning. Rond 1812 regeerde de keizer over het grootste gedeelte van conti- nentaal Europa. In de 19e eeuw breidde het Franse koloniale rijk bovendien gestaag uit. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bestreek het ongeveer een tiende
van het aardoppervlak, had het meer dan 100 miljoen inwoners en was het na het Britse rijk het grootste ter wereld. Tijdens de wereldtentoonstelling van 1889, bewees Frankrijk haar culturele overheersing door de Eiffeltoren te onthullen. Begin twintigste eeuw vertrok iedere zelfrespecterende kunste- naar en schrijver naar Parijs. In de wijk Montmartre en later in Montparnasse verzamelden zich de groten der aarde, waaronder Dali, Picasso, Mondriaan, Modigliani, Matisse, Apollinaire en Hemingway.
Echter, reeds ten tijde van Napoleon zette het verval zich al in. Zijn megaloma- ne project ging in rook op. La Grande Armée werd gedecimeerd en Frankrijk verloor al haar geannexeerde gebied. In 1871 vernederden de Duitsers het Franse leger. In de Spiegelzaal van Versailles, waar anderhalve eeuw eerder Lodewijk de Veertiende nog floreerde, werd Wilhelm I tot keizer van het nieu- we Duitse Rijk uitgeroepen, dat meteen Elzas-Lotharingen inpikte. Tijdens la Grande Guerre leed Frankrijk zware verliezen, elk gezin verloor een familielid. In 1940 viel de Franse grootmacht al na een Blitzkrieg van zes weken. Vier jaar leefde het onder Duitse bezetting. Ook in de koloniën verloor Frankrijk. Van 1946 tot 1954 voerde het oorlog in Indochina en werd verslagen. Meteen daarop brak de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog uit. Bijzonder pijnlijk was het verlies van dit gebied, dat de Fransen als onderdeel van Frankrijk beschouwden, na acht jaar oorlog. Met de dekolonisatie van Afrika brokkelde de macht en internationale prestige nog verder af. Bovendien verloor Frank- rijk zijn soevereiniteit aan het, door het Éric Zemmour genoemde, ‘Brusselse bureaucratische monster.’
Ook op cultureel gebied boette het land in op voornaamheid. Eind jaren vijftig hield de artistieke pelgrimage naar Parijs op. New York was het nieuwe cul- turele walhalla. Met de opkomst van de natiestaat in de 19e^ eeuw verloor de Franse taal in dominantie. Met lede ogen hebben de Fransen aangezien hoe, ondanks hun taalpolitiek, Engels tot internationale lingua franca uitgroeide. Tot overmaat van ramp zit het land, na het sterven van grootse postmoderne denkers als Foucault, Derrida, Barthes en Lyotard, nu voor het eerst zonder grote filosoof.
De waarden van la République , die direct voortkomen uit de Franse glorie- periode, worden eindeloos herhaald en bepalen de dogma’s van het Franse denken: vrijheid, gelijkheid, broederschap. De vroegere politieke en cul- turele dominantie wordt op school maar al te graag onderstreept. Iedere Franse staatsburger kan de grootste geschiedenis van haar natie dromen, het
collectieve Franse ego wordt door middel van het onderwijsapparaat doorge- geven. Echter, wanneer de Fransman zijn ogen opent, komt al gauw het besef: het is niet meer hoe het vroeger was. Vanaf de Napoleontische tijd heeft de Fransman telkens op aanzien moeten inboeten en het verval houdt nog im- mer aan. Het gevolg hiervan is generatie na generatie aan geklaag: het raler verwerd tot cultuur.
De Fransman berust niet in zijn eigen situatie, hij verlangt immers terug naar het vervlogen glorieuze verleden. Hij is echter incapabel te veranderen omdat zijn ego te groot is. Elke verandering betekent namelijk een verdere verwijdering van de waarden van la République , waarden die aan de wieg stonden van hun glorietijd en waarmee ze gelijkgeschakeld worden. De beginselen waar vanuit de Fransman denkt, staan dus verandering in de weg. Dit levert de paradoxale situatie op van burgers die niet berusten in hun eigen situatie maar geen verandering willen. Dit maakt Frankrijk niet alleen het West-Europese land dat het meest hunkert naar verandering, maar ook het meest statische.
Als de Franse overheid bijvoorbeeld de liberale loi du travail voorstelt, die werkgevers in staat stelt werknemers makkelijker aan te nemen maar ook makkelijker te ontslaan, gaan de Fransen instinctief massaal in opstand. Deze wet druist immers in tegen fraternité , het beginsel dat aan de basis staat van de sociale inslag van het Franse systeem en de daarmee gepaard gaande eco- nomische solidariteit. Bij de grootschalige en aanhoudende problematiek in achterstandswijken past de Franse overheid struisvogelpolitiek toe. Naar frictie die mogelijk voortkomt uit verschillen in geloof wordt per definitie niet gekeken. Het beginsel égalité schrijft immers een strikte scheiding tus- sen kerk en staat voor. Geloof is een privékwestie. Dit uitgangspunt behoedt de Fransen voor mogelijk discriminerende conclusies maar verzekert ze van een onjuiste analyse. Door hun grote ego zitten de Fransen gevangen in hun verleden. Grote infrastructurele problemen bij de périphérique, de ringweg rond Parijs, kunnen onmogelijk worden opgelost: aan historische gebouwen in Parijs (lees: aan Parijs) zit men niet. Zijn de Fransen voor een Brexit, dan speelt ergens in dat standpunt hun taalpolitiek, die voortkomt uit hun grote ego, een rol. En ga zo maar door.
Waarin Frankrijk verschilt van andere landen die tijden van tegenspoed kennen, is het uitzichtloos niet voldoen aan een bepaalde verwachting. Voor de Franse bevolking is de situatie wanhopig omdat haar eigen beginselen verandering in de weg staan. Hierdoor zit ze gevangen in een pessimistisch vacuüm. Een belangrijk thema in Reis naar het einde van de nacht is anti- patriottisme. Hierin ligt, naar mijn mening, de uitweg voor de Fransen. Ze zullen zich, door middel van een depolitisering van het onderwijs, moeten ontdoen van hun grote ego. Wanneer hun denken hierdoor minder gedomineerd wordt zal de deur naar acceptatie en berusting, en misschien zelfs verandering, openstaan. Wie weet zal er dan een auteur verrijzen die schrijft over een klein beetje licht aan het einde van de nacht.
Het Franse pessimistische vacuüm
FRANKRIJK WAS DE
BAKERMAT VAN DE EUROPESE
BESCHAVING
September 2016
ESSAY
FRANSEN BERUSTEN NIET IN
EIGEN SITUATIE, MAAR WILLEN
GEEN VERANDERING
1 Het leven is een klein beetje licht dat eindigt in de nacht
14 Babel
opleidingen voor een deel betaald moeten worden door de solidariteit van wat grotere opleidingen. Het lijkt mij terecht dat die solidariteit er is. Maar het lijkt me ook terecht dat je met de kleinere opleidingen probeert succesvolle trajecten te vinden waarmee je ze boven dat akelige kritische minimum van studenten kan trekken. Een goed voorbeeld daarvan is de opleiding Italiaanse taal en cultuur, die vanaf dit jaar Italië Studies heet en ook meer op hedendaagse cultuur gericht is.’
‘Een monocultuur is nooit een goede cultuur. Als wij zeggen dat wij Nederlandstalig onderwijs geven, betekent dat bijna altijd dat dat meertalig is. In vrijwel elke opleiding worden er ook dingen gedaan in het Engels. Ik denk dat het belangrijk is je in beide talen op hoog niveau te kunnen uitdrukken. Maar ik zou het slecht vinden, écht slecht vinden, als de komst van internationale studenten zou betekenen dat we een andere monocultuur, namelijk de Engelse, zouden invoeren. Een Nederlandse universiteit, in Amsterdam, waar het Nederlands niet een belangrijke rol speelt, vind ik onbestaanbaar. Dan verlies je de aansluiting met de omgeving en met
de maatschappelijke problemen waar je je op moet kunnen oriënteren.’
‘Ik moet je heel eerlijk zeggen dat dat voor mij wel een belangrijke rol heeft gespeeld in de overwe- ging of ik deze functie wilde gaan vervullen. Door- dat ik weet dat het andere mensen zijn, die over dingen weer anders denken en ook omdat ik het gewoon ongemeen spannend vind. Je hebt de kans met een heel nieuwe ploeg te starten. Iedereen is ervan doordrongen wat er in 2014 en 2015 is ge- beurd.’
‘Op de eerste plaats: de FSR heeft een wettelijk geregelde inspraak op allerlei punten, zoals bij onderwijsprogramma’s en onderwijs- en examenregelingen. Studenten zijn heel belangrijk om te kunnen toetsen of bijvoorbeeld een nieuw onderwijsprogramma zal werken. Maar ik zou eigenlijk nog een stukje verder willen. Volgens mij is het heel belangrijk rond de opleiding een gemeenschap te hebben van studenten die meedenken en betrokken zijn bij hun studie.’
‘Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Aan de andere kant: het is makkelijk je te verschuilen achter wat er wel en niet formeel aan medezeggenschap is. Als je aan tafel zit, speel je altijd een rol in de besluitvorming. Zelfs die ene student die in een benoemingscommissie zit, heeft alleen al door zijn aanwezigheid invloed. De rol van die ene student wordt vaak onderschat. Studenten spelen geregeld een zuiverende rol.’
‘Je moet vooral zorgen dat je met veel plezier studeert. Investeer in de jaren dat je studeert en haal het maximale uit je studie.’ Lachend: ‘Maar dat is misschien wel een ouwe lullenadvies.’
IN GESPREK
N
a enig speurwerk in het labyrinth dat P.C. Hoofhuis heet, treffen we de open deur van Fred Weermans werkkamer aan. We gaan naar binnen en met een joviale begroeting staat de nieuwbakken decaan op uit zijn stoel om meteen uit het zicht te verdwijnen en water te halen. Weer terug in zijn kamer, die hij als decaan moet verlaten voor een kamer in het Bushuis, praten we even over koetjes en kalfjes, waarna we overgaan tot waar we voor gekomen waren: Weersmans plannen voor de FGw.
‘Dat zou je eigenlijk aan anderen moeten vragen, maar sinds ik bij de UvA ben gekomen in 2001 heb ik naast doceren en onderzoek ook altijd bestuurlijke dingen gedaan. Zo ben ik onderwijsdirecteur geweest en ook afdelingsvoorzitter. Eigenlijk heb ik mijn hele leven lang, ook als student al, bestuurlijke dingen erbij gedaan. Het zit in mijn genen om me te bemoeien met bestuurlijke zaken. Straks zal ik natuurlijk steeds minder gaan doceren en dat doet wel pijn. Ik houd ontzettend van onderwijs ontwikkelen en geven.’
Aankomende 1 september is het veertig jaar geleden dat Weerman zelf begon als student Nederlands aan de Universiteit van Utrecht. Uit liefde voor de kunsten zette hij zijn zinnen op Theaterwetenschappen, dat toen alleen nog te bereiken was via een driejarige studie in een andere tak van de geesteswetenschappen. Als scholier volgde hij een bètaprofiel op de middelbare school en eigenlijk hoopte zijn docent scheikunde, ‘een autoritaire, maar zeer goede leraar’, dat de jonge Weerman ook de chemie in zou gaan. Tot de leraars grote teleurstelling koos Weerman echter voor Nederlands. Eenmaal aan de universiteit bleek hij verrassend goed in taalkunde te zijn. Zó goed zelfs, dat hem al snel werd gevraagd student- assistent te worden. ‘Daarna werd ik al snel actief in de studentenpolitiek. Zo is mijn bestuurlijke carrière eigenlijk begonnen. Mijn studiegenoten uit die tijd zullen het dan ook niet gek vinden dat ik nu decaan ben.’
‘Ik zie mijzelf niet zozeer als degene die de plan- nen bedenkt, maar eerder als de persoon die er- voor moet zorgen dat anderen dat doen. Ik ben meer een dirigent. Natuurlijk, een dirigent heeft een belangrijke invloed op de stukken die er op de lessenaar komen te staan, maar je moet geen stuk- ken gaan spelen die het orkest niet aankan of wil spelen. De muziek zit in deze faculteit en ik moet zorgen dat die zo goed mogelijk tot klinken komt.’
‘Je kunt niet van een strategie vooraf spreken. Als voorbeeld noem ik het 8-8-4-systeem. Sommige docenten en studenten vinden dat niet fijn. Maar het gaat er naar mijn mening om dat je een sys- teem hebt dat over de gehele UvA breed gedragen wordt, zodat je makkelijker vakken van verschil- lende faculteiten kan kiezen. De grenzen tussen faculteiten zijn namelijk willekeurig. Taalkunde bijvoorbeeld zit hier bij de FGw, maar in de Ver- enigde Staten of in Engeland kan het zomaar bij de sociale wetenschappen zitten. De werkelijkheid houdt zich niet aan de historische grenzen van een faculteit.’
‘Als je ziet dat de problemen van de wereld zich niet houden aan de grenzen van de faculteit, moet je bereid zijn met andere faculteiten samen te wer- ken. En studenten die vroeger nog bij de FGw te-
recht kwamen, zoals ik met een bètaprofiel, komen daar nu nog maar zelden terecht. Daar moet je als faculteit op in kunnen spelen. Anders verliezen wij een bepaald soort competenties die ook thuisho- ren bij een faculteit als deze.’
‘Door pakketten te maken die ook aantrekkelijk zijn voor studenten met een interesse in bèta. Neem taalkunde. Daar heb je echt combinaties van alfa en bèta nodig. Studies moeten in zekere zin dus breder gemaakt worden. Een dergelijke term heeft meteen het air van een slap aftreksel, maar zo moet je het niet zien. Een al bestaande studie als Nederlands klinkt voor de buitenwereld bijvoorbeeld heel smal, maar is dat geenszins: we hebben hier te maken met drie verschillende onderzoeksinstituten. Het gaat erom combinaties mogelijk te maken die aankomende studenten aanspreken en bovendien gericht zijn op de problemen van de wereld om ons heen.’
‘Ik begin aan de technische kant: het verbeteren van bijvoorbeeld Google Search en Google Translate, waarbij geldt dat wanneer je geen alfakennis hebt het een stuk moeizamer verloopt. Maar ook de grote maatschappelijke debatten en crises van dit moment laten het belang van de geesteswetenschappen zien. Neem de situatie in Europa met de vluchtelingenproblematiek. Het duiden van wat er aan de hand is, vraagt om kennis die bij ons aanwezig is en zich hier kan ontwikkelen. Maar meer algemener gaan geesteswetenschappen over waar het leven de moeite waard begint te worden. Geen kwaad woord over de vooruitgang die we te danken hebben aan andere wetenschappen, hoor, maar ik denk dat als je het hebt over echte kwaliteit je op het terrein komt waar wij ons op richten.’
‘De faculteit heeft besloten dat we graag kleine opleidingen willen behouden. Daar zijn ook de middelen voor. Maar dat betekent wel dat kleine
De nieuwe dirigent van
het FGw-orkest
DE MUZIEK ZIT IN
DEZE FACULTEIT EN IK
MOET ZORGEN DAT DIE
ZO GOED MOGELIJK TOT
KLINKEN KOMT HET ZIT IN MIJN GENEN OM ME TE
BEMOEIEN MET
BESTUURLIJKE
ZAKEN
IN GESPREK
September 2016 15
18 Babel 19
BEELDREPORTAGE
Zomertaferelen
BEELDREPORTAGE
September 2016
20 September 2016 21
HET INTERVIEW
A
l jaren speel ik met het idee veganistisch te gaan eten. Hoewel ik al sinds mijn twaalfde vegetarisch eet, is de stap naar veganisme toch een ander verhaal. Eén keer eerder probeerde ik het. Nog dezelfde dag faalde ik jammerlijk. Voor het eerst realiseerde ik me dat zelfs in pesto kaas zit. In ontzettend veel voeding zitten dierlijke stoffen of worden dierlijke stoffen bij de productie gebruikt. Hoe kon ik al die producten ooit allemaal afzweren? Bij poging twee moet ik het dus anders aanpakken. Een maand veganistisch eten, dat zou toch wel moeten lukken?
Ik ben niet de enige die met een 30 day challenge een bepaald patroon in zijn leven wil doorbreken. Vrienden om me heen besluiten regelmatig een maand niet te drinken. Op social media lijkt het alsof we geen genoeg kunnen krijgen van de ab/ squat/arm challenges. Even googelen en de 30 day challenge-lijsten slaan mij om de oren. Een maand geen tv kijken, elke dag iets positiefs opschrijven of een nieuw woord leren; de challenges zijn er in alle soorten en maten.
In een TED Talk spreekt Matt Cutts, voormalig technicus bij Google, zijn lof uit over de 30 day challenges. Dertig dagen zijn volgens hem vol- doende om een nieuwe gewoonte aan te leren of van een gewoonte af te komen. En iets dertig dagen volhouden gaf hem meer zelfvertrouwen. Zijn boodschap? Bedenk iets wat je altijd nog wilde doen en probeer het voor dertig dagen. Dat kunnen kleine dingen zijn of grote dingen, al blij- ven kleine veranderingen makkelijker hangen. Maar als je iets écht graag wil, kan je alles voor dertig dagen proberen.
Ook Robert Haringsma, coach bij het Instituut voor Positieve Psychologie, ziet de 30 day chal- lenges als een nuttige methode om een patroon te doorbreken. ‘Het is vooral een mooie laagdrem- pelige manier om met gedragsverandering in aanmerking te komen. Dertig dagen een bepaald gedrag volhouden geeft je zelfvertrouwen en de overtuiging dat je het kan. En naarmate je dat ge- drag langer volhoudt, wordt het makkelijker dit ook door te zetten.’ Hoelang het nodig is iets vol
te houden voordat je gedrag langdurig kan ver- anderen, verschilt van mens tot mens en de ge- woonte die je wilt aan- of afleren. Haringsma: ‘Natuurlijk is het niet magisch, dertig dagen iets volhouden betekent niet dat je je gedrag voor een langere tijd hebt veranderd. Maar je moet het niet daarom te snel afkeuren. Het brengt ook niets ne- gatiefs.’
Misschien gaan de 30 day challenges wel vooral om het creëren van bewustzijn. Wat wil ik veranderen en hoe kan ik dat bereiken? Door dit voor dertig dagen te proberen, kun je ondervinden hoe het bevalt. Na afloop kan een balans worden opgemaakt: waartoe heeft dit bijgedragen? Voel ik me beter? Als je dit een maand hebt volgehouden, kun je vervolgens bewust kiezen ermee te stoppen of door te gaan. Een 30 day challenge is dus altijd nuttig. Als de dertig dagen bevallen, kan dit het begin zijn van een nieuwe gewoonte. Zo niet, dan
heb je jezelf in ieder geval dertig dagen uitgedaagd.
En ik? In een maand veranderde ik mijn voedings- patroon en merkte ik welk effect dit nieuwe eet- patroon op mijn lichaam had. Ik viel twee kilo af en deed door het uitkammen van elk ingrediënten- lijstje twee keer zo lang over boodschappen doen. Voor het eerst belde ik een restaurantje van tevo- ren op om te vragen of ze iets veganistisch voor mij konden maken. Op sommige dagen ging het mij makkelijk af, op andere dagen werd ik chagrijnig van de zoveelste boterham met humus of pinda- kaas. Ik voelde me trots dat het me een maand was gelukt, maar ontdekte ook dat, hoe belangrijk ik het ook vind zo min mogelijk dierlijke producten te eten, ik het na deze maand toch anders wil gaan doen. Thuis zo veel mogelijk veganistisch koken, maar op vakantie of op bezoek wel zuivel eten. Zonder deze maand had ik nooit het vertrouwen gehad dat ik het ook voor een langere tijd zou kun- nen volhouden.
ESSAY
Het roer om
in dertig dagen
Babel
21 Babel
M
idden in het hart van het drukke en hectische Amsterdam, pontificaal op het Leidseplein, staat het gebouw van Toneelgroep Amsterdam. Hier repeteert Smits iedere dag voor voorstellingen. Als het ergens onmoge- lijk is aan andere mensen te ontkomen, dan is het daar wel. Toch is dat soms wat Smits het hardst nodig heeft. Wat verlegen begint hij te vertellen: ‘Als ik al- leen wil zijn, trek ik altijd naar het noorden. Naar Scandinavië. Daar vind ik rust in de natuur en het weidse. Dat is de plek waar ik me volledig kan afzonderen. De vrijheid die ik dan voel, inspireert me. Ik hoef met niets en niemand rekening te houden. Soms zit ik ergens te vissen en willen mensen contact. Maar dat wil ik niet.’
Smits’ liefde voor het alleen zijn contrasteert sterk met de dagelijkse realiteit wanneer hij in een voorstelling speelt. Acteur zijn betekent in de schijnwerpers staan. ‘ Kings of war spelen we met achttien acteurs: mensen die verbaal aanwezig zijn en vaak een grote mond hebben. Dan zijn we van de ontbijtzaal in het hotel tot aan het drankje na de voorstelling samen. Dat vind ik leuk, zolang ik er maar weer op tijd weg van kan. In zekere zin zijn de stilte, het niets en de vrijheid die
ik ervaar als ik alleen ben noodzakelijk om in de interactie en samenwerking met anderen te kunnen functioneren.’
Het thema ‘alleen zijn’ vertaalt zich momenteel meer dan ooit in Smits’ professionele carrière. In 2015 speelde hij voor het eerst de monoloog Song from Far Away. De voorstelling is geregisseerd door Ivo van Hove en speciaal voor Smits geschreven door toneelschrijver Simon Stephens. De rol is hem dan ook op het lijf geschreven. Het is een pijnlijke, rauwe en verstilde solo over een Nederlandse bankier die in New York werkt, en na de dood van zijn broer terugkeert naar Amsterdam. Onderweg begint hij met brieven schrijven aan zijn broer. Smits: ‘De dingen die hij vertelt gaan over alleen zijn. Daarom woont hij ook in het massale New York, waar hij in de anonimiteit kan verdwijnen. Eigenlijk wil hij er helemaal niet zijn.’ Smits werpt een blik door het raam, dat uitzicht heeft op de stad, waarna hij vervolgt: ‘Die eenzaamheid herken ik heel erg. Nergens kan ik me zo alleen voelen als wanneer ik omringd ben door heel veel mensen, op hele drukke plekken. Soms voel ik dat ook tussen de andere spelers bij TGA. Maar alleen in de natuur ben ik nooit eenzaam, gek genoeg. Het is de drukte waarin ik me eenzaam voel en de stilte die me gelukkig maakt.’
De komende periode heeft Smits zich voorgenomen vaker dagen bewust alleen door te brengen. ‘Die behoefte zit er, dus ik moet er gehoor aan geven.’ Vanaf december vertrekt hij bovendien een aantal maanden naar IJsland, waar hij alleen in een appartement gaat wonen. Niet voor een rol, maar puur voor zichzelf. ‘Ik reis af naar Reykjavik in een periode dat het overdag nauwelijks licht wordt. Het is een soort experiment. Ik wil ervaren dat ik het kan; dat ik niet bevangen wordt door de donkerte en het alleen zijn. Ik denk dat het ook heel lastig gaat worden. Mijn omgeving kijkt me aan en begrijpt niet waarom ik per se weer in mijn eentje op reis moet.’ Ook wanneer hij niet solo op het podium in Song from Far Away een tocht van New York naar Amsterdam maakt, kiest Smits er dus voor om er alleen op uit te trekken. Ver weg.
Een solo in de
IJslandse duisternis
Tekst /// Djuna Spreksel en Gwyneth Sleutel Beeld /// Charlotte Klein
DE ODE
Toen Serina acht jaar oud was bezat zij net als vele andere kinderen een ‘crappy skateboard van de Intertoys’. Terwijl iedereen na een paar keer goed op zijn bek gaan er wel klaar mee was (mijzelf incluis), ging Serina door. Verzot was ze op de extreme snelheden die je kon behalen op zo’n kleine plank met wielen. Nu, twaalf jaar later, is daar niets aan veranderd. Haar uitrusting is beter en haar interessegebied groter. Sinds haar zestiende staat Serina ook op boards zonder wielen. Kitesurfen, wakeboarden en een klein beetje golfsurfen. ‘Al ben ik in dat laatste niet heel goed’, geeft ze eerlijk toe.
Lastig zo’n hobby, voor iemand die al haar hele leven in het centrum van Amsterdam woont. ‘Sinds twee jaar doe ik ook aan longboarden, alleen met de vele tramrails en het drukke verkeer is zelfs dat niet ideaal in Amsterdam.’ Over kitesurfen in Amsterdam hoeven we het natuurlijk niet te hebben. Dit doet ze het liefste in Zeeland. ‘Daar is een strand speciaal voor kitesurfers, zodat je geen last hebt van golfsurfers of zwemmers. Dit kost me alleen wel veel reistijd.’
Naast haar studie Media en cultuur is Serina ongeveer 24 uur per week kwijt aan haar hobby’s. Kitesurfen probeert ze één keer per week te doen. ‘Het lijkt me leuk om mijn studie later ook te betrekken bij mijn liefde voor deze sporten. Ik ben altijd fan geweest van extreme sportfilmpjes. Een GoPro camera staat absoluut op mijn wenslijstje. Dan kan ik zelf ook dit soort films gaan maken.’
Tekst /// Vincent Smit Beeld /// Charlotte Klein
DE VRIJE GEEST
ALLES MET EEN PLANK
Wie: Serina van de Kragt Studie: Bachelor Media en cultuur Hobby: Skateboarden, longboarden, kitesurfen en wakeboarden